Verplichte sluiting horeca – verwerping van de vorderingen tot schorsingBij arresten nrs. 248.780 en 248.781 van 28 oktober 2020 verwerpt de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de vorderingen tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid die waren ingesteld door restaurantuitbaters tegen het ministerieel besluit van 18 oktober 2020 ‘houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken’, en met name artikel 6, § 1, eerste lid, ervan, dat de sluiting van cafés en restaurants oplegt.
De Raad van State verwerpt in de beide zaken de ernst van de aangevoerde middelen die in essentie steunen op de schending van een aantal rechtsbeginselen zoals onder meer het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel, het proportionaliteitsbeginsel, en de vrijheid van ondernemen van horeca-uitbaters.
Voorts verwerpt de Raad van State ook de ernst van de aangevoerde middelen die betrekking hebben op de schending van het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel zowel ten nadele van de horecasector, als, binnen de horecasector, ten nadele van de restauranthouders.
Volledigheidshalve dient nog te worden vastgesteld dat in het arrest nr. 248.781 de Raad van State ook de ernst verwerpt van een middel betreffende de bevoegdheid van de minister, zonder evenwel die bevoegdheid daadwerkelijk te hebben kunnen onderzoeken, gelet op de formulering van het middel. (28/10/2020) |